Sarnami: erfenis van de kantraki's in verdrukking


Inhoud:

Sarnami: erfenis van de kantraki's in verdrukking

  1. Inleiding

  2. De geografische herkomst van de kantraki's en hun talen

  3. Taalontwikkelingen in India

  4. Bewaard gebleven voorbeelden van taaluitingen

  5. Ontstaan van het Sarnami in Suriname

  6. De Sarnami emancipatiebeweging

  7. Conclusies

Door drs. R. M. Marhé

 

1. Inleiding

Een aantal fundamentele cultuurelementen van niet-materiële aard met grote identiteitswaarde die de Brits-Indische immigranten naar Suriname meebrachten, waren hun moedertalen. Daarnaast brachten ze ook enkele standaardtalen mee die al in India belangrijke functies hadden verworven. Een moedertaal is per definitie zeer dynamisch omdat zij kan groeien en zich gemakkelijk kan aanpassen aan de eisen van nieuwe tijden en omstandigheden. Wanneer er behoefte bestaat aan nieuwe begripsomschrijvingen creëren haar sprekers al gauw nieuwe woorden  door ontlening of nieuwvormingen. Het Nederlandse begrip "Brits-Indische contractant" vroeg om een identiek begrip in de taal van de immigranten. Dat werd gevonden in de ontlening "kantraki" afgeleid van het woord "contractant" via het Sranantongo. In dit artikel gebruik ik het woord "kantraki" in deze betekenis.

Ondanks het dynamische karakter van taal in het algemeen, zien we dat de levende talen van de Brits-Indische immigranten in alle landen waar zij terechtkwamen op den duur de een na de ander verdwijnen.

 

De vraag rijst hoe dit komt. Met andere woorden, welke processen maken dat deze talen verdwijnen en plaatsmaken voor de in die landen overheersende talen? Dit terwijl Hindostanen overal ter wereld te kennen geven dat zij in de nieuwe omgevingen willen integreren, maar wel met behoud van de eigen identiteit, hun taal en cultuur. Hiertoe ondernemen zij ook talloze pogingen. 

De voorbeelden liggen voor de hand: in Zuid-Afrika, Jamaica, Guyana en Trinidad zijn de moedertalen van de kantraki's compleet verdwenen en hebben plaatsgemaakt voor het Engels. 

In Mauritius en Fiji is het proces van taalverlies volop aan de gang ten gunste van respectievelijk Frans en Engels. In ons geval, Suriname en Nederland, zijn de meeste Hindostanen zich er niet van bewust dat dit proces ook bij hen krachtig werkzaam is. 

Als deze trend zich voortzet, zullen de talen van hun voorouders binnen enkele generaties plaats hebben gemaakt voor in Suriname het Nederlands en het Sranantongo, en in Nederland voor het Nederlands.

In Nederland gaat dit proces sneller. Als er niet drastisch iets verandert, zal hier het Sarnami - de taalerfenis die in de Surinaamse situatie het product is van het samengaan van de moedertalen van de kantraki's - over nog één of anderhalve generatie geen levende taal meer zijn. Hiermee valt tegelijkertijd een belangrijke basis weg voor het gemakkelijker leren van hooggewaardeerde talen als Hindi, Sanskriet of Urdu, die niet de moedertalen van de kantraki's waren. Indien dit taalverlies doorzet, kan men zich afvragen welke gevolgen dit zal hebben voor de identiteit van de nakomelingen van de kantraki's. Zijn ze dan slachtoffer van een onvermijdelijk historisch proces? Wanneer onderkend wordt dat de oriëntatie op het gedachteleven in verleden, heden en toekomst belangrijk is voor overleven, zeker in een andersoortige samenleving, dan spreekt de actualiteit van de problematiek van het mogelijke verlies van het  Sarnami voor zich; en in het verlengde daarvan van  het Hindi, Urdu en Sanskriet. Hier valt nog diepgaand onderzoek naar te doen.

 In dit artikel wordt ingegaan op de herkomst van de door de kantraki's naar Suriname meegebrachte talen, de taalontwikkelingen in India, bewaard gebleven uitdrukkingen van de kantraki's, het ontstaan van het Sarnami in Suriname en de emancipatiebeweging die gericht is op bewustmaking van wat de betekenis is van de eigen taal voor de identiteit van de nakomelingen van de kantraki's.

2. De geografische herkomst van de kantraki's en hun talen

De Klerk (1953) noemt op pagina's 48 en 49 als voornaamste herkomstgebied van de kantraki's in India de United Provinces, die wij tegenwoordig kennen als Uttar Pradesh of kortweg U.P.: "Wanneer men de inschrijvingsregisters van het Immigratie-kantoor te Paramaribo nagaat, blijkt dat circa 80% (van de immigranten) uit de U.P. afkomstig is." Iets verder gaat hij hier nader op in: "Bij de eerste 8 emigrantenschepen uit de jaren 1873 - 1874 waren de aangeworvenen uit de U.P. voor een gelijk percentage uit het centrum en het oosten en slechts voor een gering gedeelte uit het westen ervan. Later werd het percentage uit het centrum minder en werden de noordoostelijke districten van de U.P. en vooral de oostelijke en sub-Himalaya-districten bij voorkeur het werfterrein voor Suriname. De districten van de U.P. die de meeste emigranten voor Suriname geleverd hebben, zijn: Gorakhpur, Basti, Gonda, Fyzabad, Jaunpur, Benares, Azamgarh, Ghazipur en Ballia.Van Bihar zijn het de districten Saran, Muzaffarpur, Darbhangah, Shahabad, Patna en Gaya."

Na aankomst in Suriname werden de kantraki's verspreid over plantages in de districten Commewijne, Suriname, Saramacca en Nickerie. Tussen 1873 en 1916 werden met totaal 64 transporten 34.304 kantraki's uit Brits-Indië  naar Suriname overgebracht. Hiervan keerden na hun 5-jarig contract 11.690 personen naar India terug. De overige 22.610 (66%) kozen Suriname als hun nieuw vaderland en vestigden zich er in verreweg de meeste gevallen als kleinlandbouwers.

De kantraki's hebben een veelheid aan (streek-)talen meegenomen. Genoemd kunnen worden: Bhojpuri, Avadhi, oud-Avadhi, Braj, Hindi, Urdu, Hindustani, Bazari-Hindustani, Sanskriet en Arabisch. Al deze talen hebben een eigen functie in de herkomstgebieden. Deze functies hebben zij meegenomen naar Suriname en later naar Nederland. In de nieuwe situaties bleven deze functies  doorwerken.

Van veranderingen in taalverhoudingen die later in India optraden, hebben de nakomelingen van de kantraki's door het verloren gegane contact geen kennis kunnen nemen. Het is niet verwonderlijk dat de Hindostanen er vaak nog meningen en opvattingen over de functies van hun talen uit vervlogen tijden op na houden. Het is overigens een hardnekkige misvatting bij Hindostanen dat het merendeel van hun voorouders uit Bihar afkomstig zou zijn. Een bewijs hiervan is te vinden in de structuur van het Sarnami. Deze is, zoals we zullen zien, voornamelijk gebaseerd op het Bhojpuri en Avadhi van de noordoostelijke districten van de huidige deelstaat Uttar Pradesh.

We moeten een onderscheid maken tussen de levende moedertalen van de kantraki's die zeer laag gewaardeerd werden en de gestandaardiseerde talen die men op school moest leren. Deze laatste genoten toen al een zeer hoog prestige. De grootste levende moedertalen van zowel hindoe- als moslimkantraki's waren de grote streektalen Bhojpuri en Avadhi van oostelijk Uttar Pradesh. Moedertalen als het Braj van kleinere groepen kantraki's verdwenen op den duur en deze minderheidsgroepen namen de dominante talen Bhojpuri en Avadhi over. Beide hadden, ook al waren zij de moedertalen van de kantraki's, een zeer laag prestige. Het is niet meer te achterhalen hoeveel kantraki's inderdaad ook de standaardtalen Hindi en Urdu konden spreken. De immigratiegegevens van de kantraki's geven aan dat verreweg het merendeel van hen ongeletterde plattelandbewoners waren. Aan hun kinderen hebben zij in Suriname spontaan de moedertalen die zij konden spreken en de daarmee verweven normen en waarden doorgegeven.

Wij mogen aannemen dat hun kennis van het Hindi en Urdu niet groot was en op zijn minst passief. Dat wil zeggen dat ze die wel verstonden, maar niet of nauwelijks spraken. Zij beseften wel dat het voor sociale mobiliteit van groot belang was om Hindi en Urdu te beheersen. Deze beide talen genoten in hun tijd in India een hoog prestige. Vandaar ook dat sedert de immigratietijd altijd al pogingen zijn ondernomen om buiten schooltijd cursussen Hindi en Urdu te organiseren. 

Bhojpuri en Avadhi vormen de basis van het huidige Sarnami, nog steeds de gemeenschapstaal, de thuistaal en groepsbindende identiteitstaal bij uitstek van de Hindostanen. Vooral door zijn lage prestige verliest het Sarnami in steeds meer jonge Hindostaanse gezinnen terrein als moedertaal.

De taalsituatie,  waarbij in dezelfde gemeenschap diverse talen bestaan die laag of hoog gewaardeerd worden, wordt in de taalwetenschap diglossie genoemd. Het gaat om een relatie die in een nieuwe taalomgeving fataal kan worden voor het voortbestaan van de talen van die gemeenschap. Diglossie is een universeel verschijnsel en komt, bijvoorbeeld, ook voor bij Marokkanen voor wat betreft de relatie tussen het Berbers en Arabisch. Voor het op Bhojpuri en Avadhi gebaseerde Sarnami gebruiken Surinaamse Hindostanen ook de naam Hindustani, maar dit is grammaticaal anders dan het Hindustani dat men in India kent. Daar bedoelt men ermee het zogenaamde Bazari-Hindustani, de lingua franca, de gesproken taal van markt en straat, van ruwweg Noord-India.

3. Taalontwikkelingen in India

Taalhistorisch hebben zich de laatste eeuwen in Noord-India nogal wat veranderingen voorgedaan. Tot de komst van de Britten in de 18e eeuw had zich in wat wij nu kennen als de 'Hindi-belt' het Urdu als hoftaal en standaardtaal ontwikkeld uit de vermenging van het Perzisch en het Hindustani dat werd gesproken in de streek rond Delhi. Voor het Urdu wordt het Perzisch schrift gebruikt. Tijdens de Britse overheersing van India, The Raj, kwamen de Britse machthebbers er eind 18e eeuw al gauw achter dat het gewone volk anders sprak en schreef dan gangbaar was in de islamgeoriënteerde hofkringen, bij schrijvers en dichters en bij de elite. Er ontstond behoefte aan een ambtenarenapparaat dat in de taal van het overgrote deel van het volk en in het devanagari-schrift kon communiceren. Het devanagari-schrift wordt gebruikt voor het Sanskriet en is geliefd bij hindoes. In Calcutta werd begin 19e eeuw het Fort Williams College opgericht dat onder meer  tot doel had de ambtenaren te scholen in een taal die hen dichterbij het volk bracht. Hindoegeleerden en priesters werden ingeschakeld om als leraar te fungeren en om lesmateriaal aan te dragen. Zij ontwikkelden vanuit het gesproken Hindustani, dat als basis had gediend voor het Urdu, een taal die later Hindi zou gaan heten.

Hindi en Urdu zijn grammaticaal één en dezelfde taal. Voor 80 % komen zij in woordenschat overeen. Voor de rest steunt het Urdu op Perzich-Arabische woorden en het Hindi op woorden van Sanskriet oorsprong. Hindi en Urdu sprekers kunnen onderling goed met elkaar communiceren en bereiken een optimale verstaanbaarheid. Beide talen verschillen slechts in schrijfwijze en woordenschat. Zoals eerder vermeld, schrijft men het Urdu in het Perzisch schrift en bedient het Hindi zich van het devanagari-schrift. De opkomst van het Hindi kwam ongeveer pas na 1850 geleidelijk aan goed op gang. Dan zitten we aardig dicht tegen de Surinaamse immigratieperiode aan. In de strijd tegen de Britse koloniale overheersing heeft het Hindi na 1900 een belangrijke nationaal bindende rol gespeeld. Door de tijden heen zijn Hindi en Urdu uit elkaar gegroeid als gevolg van de nadruk die men vanwege de politiek-religieuze ontwikkelingen is gaan leggen op de godsdienst. In de zangkunst echter blijven ghazal-teksten in het Urdu ongeëvenaard en geliefd bij iedereen. Kunst neemt geen deel aan beperkende begrenzingen.

Een mooi voorbeeld van een in Suriname heersende misvatting over taalverhoudingen in India heb ik zelf in mijn jeugd meegemaakt. Mijn nana, de vader van mijn moeder, Gopalsingh Dewanchand, was in 1916 als zestienjarige jongen naar Suriname gekomen. Zijn contractnummer was Qq/647. Hij vertelde mij in 1960, in de tijd dat ik hem goed leerde kennen, dat hij uit het district Gujaranwala /Hushiyarpur in Punjab afkomstig was. Dit gedeelte van Punjab ligt in het huidige Pakistan, waar nu nog steeds Urdu de landstaal is. Hij was een Sikh en sprak Punjabi als moedertaal. Maar op school moest hij Urdu leren omdat dat de schooltaal was. In Suriname las hij nog steeds boeken in het Urdu. Hij werd door hindoes en moslims geëerd vanwege zijn kennis van en zijn welbespraaktheid in het Urdu en hij werd vaak uitgenodigd voor toespraken. Zijn moedertaal Punjabi kon hij slechts met twee of drie Punjabi's spreken die voor Suriname geronseld waren, o.a. Sohansingh van de Koningstraat in Paramaribo. Hij kon in de nieuwe omgeving bogen op de beheersing van een door de kantraki's als superieur beschouwde taal, Urdu, en werd daarom niet geprikkeld om een van de meerderheidstalen, Bhojpuri of Avadhi, te leren. Zijn situatie kunnen wij nu vergelijken met die van de Britten in onze tijd. Hun Engels is de wereldtaal, iedereen richt zich al naar hen. Waarom dan een andere taal geleerd?  Dit is de belangrijkste reden waarom Britten bekend staan om hun geringe kennis van vreemde talen.

Vanaf 1959 zat ik op de Hindi-cursus van Babu Mahatamsingh, een Indiase leraar die in opdracht van de Indian Council for Cultural Relations (ICCR) vanuit Wardha in India het Hindi en de Hindi cultuur in Suriname verbreidde. In die tijd was er een opbloei van de belangstelling voor Hindi in Suriname.

Mijn nana vroeg me of ik hem ook Hindi in het devanagari-schrift wilde leren, want hij wilde graag het Ramayana in de oorspronkelijke tekst lezen. Hij was toen al 60 jaar. Dat deed ik en hij kon uiteindelijk inderdaad het Ramayana lezen. Ik vroeg hem tijdens onze ontmoetingen hoe het kwam dat hij geen Hindi had geleerd. Hindi was toch de taal van India? Hij zei dat in zijn tijd het Urdu de belangrijkste taal van India was en dat Hindi pas later is opgekomen. Zijn antwoord verbaasde me toen ten zeerste. Ik wilde hem niet geloven en verklaarde hem haast voor gek. In het India dat ik via mijn studie kende, had het Hindi een lange geschiedenis en was vooral niet jonger dan het Urdu. Nu weet ik wel beter en moet ik mijn nana achteraf gelijk geven.

4. Bewaard gebleven voorbeelden van taaluitingen

Van de hindoekantraki's wordt vaak lyrisch gezegd dat zich onder de schamele bezittingen in hun uit India meegenomen bundeltjes vaak een Ramayana van de 17e eeuwse dichter Tulsidas in het oud-Avadhi bevond. De moslims onder hen zouden op hun beurt een Koran in het Arabisch bij zich hebben gehad. Voor de hindoes heeft het Sanskriet een religieus-spirituele functie als taal van de mantra's en heilige boeken als de Veda's. Het Sanskriet heeft een vergelijkbare functie als het Latijn in het Westen.

De Ramayana-teksten in hun bundeltje waren en zijn nog steeds zeer populair in het herkomstgebied van de kantraki's vanwege het verhaal van Rama en de talloze verzen die praktische en morele waarden en normen inhouden. Deze verzen waren niet alleen in geschreven vorm terug te vinden, maar leefden voort op de lippen van de kantraki's als onderdeel van de orale traditie.

De verzen waren geschreven in het Avadhi van de tijd van Tulsidas. De daarin vervatte moraal pasten de kantraki's in Suriname toe en gaven ze zodoende spontaan door aan hun kinderen en kleinkinderen.

De verzen waren in de doha- of chaupai-versvorm geschreven. Nu haast vijf of zes generaties na de contracttijd kunnen vele van hun nakomelingen de verzen moeiteloos in de juiste situatie opdreunen.

Eén zo'n vers is bijvoorbeeld:

Raghukula rita sada chali ayi

Prana jaye paru bachana na jayi.

De vertaling hiervan is: Het is traditie in het koninklijk geslacht van Rama dat je zelfs je leven mag opofferen, maar een gegeven woord moét je nakomen.

 

Dit spreekwoord wordt gebruikt om het belang van een eenmaal gegeven woord na te komen te benadrukken. Het Nederlandse equivalent is: Een man een man, een woord een woord.

Dit is overlevering gebaseerd op geschreven taal, maar de grootste taalrijkdom brachten de kantraki's in hun geest mee. Taal is een product van het intelligente denkvermogen van de mens en heeft groepsbindende en identiteitswaarde. Van het taalgebruik van de kantraki's zijn weinig voorbeelden overgebleven, omdat niemand hun taal systematisch heeft genoteerd. Wat aan overlevering in het collectief geheugen, de oriëntatie op het leven, nog bewaard is gebleven, zijn de vele volksverhalen, bujhauni's (raadsels), die zij elkaar vertelden, en de vele spreekwoorden en uitdrukkingen die niet gauw van vorm veranderen. Eén zo'n spreekwoord is: Nache na jane hai, aur bole anganve terh hai, waarvan de vertaling is: Hij kan niet dansen, maar zegt dat de vloer scheef staat. Dit spreekwoord wordt gebruikt wanneer iemand de schuld van eigen falen op iets of iemand anders schuift.

Voor de rest zijn voor zover bekend slechts enkele zinnetjes van kantraki's opgetekend. Mitrasingh en Marhé (1978) bespreken de Koloniale Verslagen van 1885 waarin de opstand wordt beschreven die kantraki's onder leiding van  verzetsheld Ramjanee op 26 september 1884 op plantage Zorg en Hoop voor beter loon organiseerden. Hun verzet werd met militaire macht neergeslagen en er vielen 8 doden. De Koloniale Verslagen beschrijven de toedracht waarbij twee kreten in de taal van de kantraki's zijn opgetekend met de woorden: "In tegenwoordigheid van de koelies liet de detachementscommandant nu de geweren laden en door middel van den tolk en de beiden koeliehoofdlieden de gebruikelijke sommatiën tot de rebellen richten. Met luid gejuich en uitdagend geschreeuw, waaronder de uitroepen "awa" (kom maar op) en "bahut mara" (geef hen van langs), werden deze beantwoord". Waarschijnlijk zijn deze woorden de eerste die uit de mond van Surinaamse kantraki's in hun moedertaal zijn opgetekend.

Nog een overgeleverd voorbeeld is langs indirecte weg opgetekend. Begin jaren zeventig van de vorige eeuw heb ik het volgende ooggetuigenverslag van de kantraki Autar op de band opgenomen: In 1913 was het Immigrantenschip net de Pagla Samundar  (gekke zee) voorbijgevaren. De zee werd daar zo genoemd omdat het er aardig kon spoken. Onder de immigranten aan boord bevond zich een jongeman die Pranpat heette. Hij had uit India een potje chutney meegenomen. Op een dag merkte Pranpat dat iemand zijn chutney had gestolen en hij maakte er een drama van. Hij moest en zou zijn chutney terughebben.  Omstanders vonden dat hij van een kleinigheid zo'n heisa maakte en probeerden hem te kalmeren.

Iemand maakte de schampere opmerking: "I sara gussa dekhave hai, sare churuva bhar pani men dub mar." (Schaam je om je zo te laten gaan. Je zou jezelf in een plasje water moeten verdrinken).

Deze opmerking was Pranpat te veel. Diezelfde avond om 8 uur klom hij over de railing en riep:

"Babu log, ab Pranpat ja hai" (Heren, Pranpat gaat nu). Daarop sprong hij in zee en verdween in de golven.  Reddingspogingen mochten niet baten. Afgezien van het aangrijpend karakter van het voorval, zijn dit prachtige voorbeelden van Avadhi zinnetjes uit 1913. Natuurlijk moeten we ook rekening houden met een eventuele verkleuring van de zinnen door het Avadhi van de verteller, de heer Autar. Maar dit is niet meer te achterhalen.

 

Een andere rijke literaire bron van de talen van de kantraki's zijn de talloze teksten van Baithak Gana liedjes die overgeleverd zijn. Usharbudh Arya heeft in zijn proefschrift Ritual Songs and Folksongs of the Hindu's in Surinam (1968) talloze volksliederen in Suriname verzameld en beschreven. Vele zijn terug te voeren op de meegebrachte traditionele volksliederen maar een aantal zal ongetwijfeld in de immigratietijd ontstaan zijn. Vergelijkend onderzoek met de overgeleverde tradities in Noord-India moet hier uitsluitsel bieden.

De beginregels van een nog steeds zeer bekend in Suriname gecomponeerd lied dat de onafhankelijkheid van India beschrijft, zijn de volgende:

Bhaile desa ajad, milkar raho eka sath

Mati karo utpat yahi desava men

Chahe raho Sirinam, chahe jao Hindustan

Mati bano kristan yahi desava men...

 

Vertaling:

India is onafhankelijk geworden, laat ons eensgezind blijven

En er hier geen potje van maken

Of je nu in Suriname blijft wonen of teruggaat naar India

Laat je niet bekeren tot het christendom...

 

Het eerste woord Bhaile verraadt al de Bhojpuri achtergrond waar bij de vervoeging van werkwoorden vaak een -l- voorkomt.

5. Ontstaan van het Sarnami in Suriname

In een tijdsspanne van een eeuw na 1873 hebben zich in de Hindostaanse gemeenschap in Suriname interessante taalkundige processen voorgedaan met als resultaat het ontstaan van een unieke taal die een eigen karakter vertoonde en anders was geworden dan de oorspronkelijke talen in India. Deze taal noemden de Hindostanen Hindustani, of Hindostaans in het Nederlands. De naam Sarnami-Hindustani of kortweg Sarnami is later eraan toegekend door J.H. Adhin (1964). Hij leidde dit af van de bestaande naam Sarnam, zoals Hindostanen hun land Suriname zijn gaan noemen. In zijn brochure Geromaniseerde spelling van het Sarnami-Hindustani stelde hij een consistente schrijfwijze voor de Hindostaanse talen voor. Van een taalemancipatiebeweging was toen nog geen sprake. Deze zou 8 jaar later in Nederland onder Hindostaanse studenten in Leiden ontstaan.

 

In de contracttijd kregen de immigranten te maken met een nieuwe taalsituatie in de kolonie Suriname.

Ze maakten kennis met andere kantraki's die hun eigen streektaal spraken. Op de plantages hoorden zij

de manjha's en opzichters Nederlands spreken en om met hen te kunnen communiceren stelde de koloniale overheid Hindostaanse tolken aan. In Suriname maakten de kantraki's ook kennis met het Sranantongo dat vroeger Neger-Engels werd genoemd. In 1878 wordt de eerste regeling voor onderwijs in de Nederlandse taal voor de kinderen van de kantraki's getroffen. Voor die tijd stond het hun vrij hun kinderen de toen al kosteloze lagere school te laten bezoeken (De Klerk). Mede om het spontaan schoolbezoek te bevorderen, voerde gouverneur Lohman in 1890 op enkele plantages een nieuw schooltype in, de zogenaamde koelieschool. Op deze scholen kregen de kinderen onderwijs in hun landstalen (Hindi en Urdu) door Hindostaanse onderwijzers. Lohman meende, dat "men Brits-Indische kinderen niet kan dwingen Nederlandsch te leeren en het niet aangaat hen geheel zonder onderwijs te laten" (De Klerk). Toen duidelijk werd dat de Hindostanen zich blijvend in Suriname zouden vestigen,  werden de koeliescholen de een na de andere gesloten. De laatste in 1906 op de plantages Mariënburg en Alliance (De Klerk). Na deze terugslag heeft de Hindostaanse bevolkingsgroep op eigen initiatief overal in het land privé-schooltjes, pathshala's en madarsa's, opgericht waar Hindi of Urdu werd en tot op heden wordt onderwezen. Door allerlei omstandigheden is het succes niet optimaal geweest. Het proces van taalverlies bleef, hoewel lang niet onderkend, doorwerken.

Factoren die het ontstaan van het Sarnami hebben beïnvloed, waren:

  1. De wegval van de groepstalen van kleine groepen anderstalige kantraki's en de overname van de taal van de meerderheid.

  2. De invloed van het Nederlands en Engels in de vorm van ontleningen.

  3. Invloeden van het Sranantongo in de vorm van onleningen.

  4. Een samengaan van Bhojpuri en Avadhi, maar dan in een andere vorm dan in India het geval was tussen deze twee verwante grote streektalen.

 

In de Surinaamse omgeving zijn heel veel nieuwe woorden opgenomen in het Bhojpuri/Avadhi van de kantraki's. Dit is vanzelfsprekend in een nieuwe situatie en deze invloeden moeten worden gezien als taalverrijking. De kantraki's hadden namelijk te maken met nieuwe situaties, voorwerpen, planten en dieren die ze in India niet kenden. Van de talloze leenwoorden in de immigratietijd zijn er een paar mooie voorbeelden. Een leenwoord uit het Engels is manjha (plantagedirecteur), afgeleid van "manager".

De werkwoordsvorm girmit kate (letterlijk: het uitzitten van het contract, en in overdrachtelijke zin:

veel ontberingen doormaken ) is afgeleid van "agreement". Het is tegelijkertijd een mooi voorbeeld van volksetymologie, want in het woordje girmit zijn de Bhojpuri/Avadhi werkwoorden gire en mite herkenbaar (vallen resp. weggevaagd worden). De ellende van de contractperiode kon niet beter worden uitgedrukt. Het Nederlandse woordje mooi is zodanig ingeburgerd dat het het oorspronkelijke woord "sundar" heeft vervangen. In Nickerie (grenzend aan voormalig Brits-Guyana) heeft het Engelse woordje nice deze plaats ingenomen in de vorm van het woord nais.

Het Sranantongo heeft ook een sterke invloed op het Sarnami. Hier kan volstaan worden met het voorbeeld van het woord kukuru (keuken), dat zo ingeburgerd is dat het het oorspronkelijke woord rasoiya totaal heeft vervangen. In Nickerie heeft men gekozen voor een ontlening uit het Engels: kichinya (kitchen).

 

Dit brengt ons op een belangrijke constatering. Het Sarnami kent twee varianten: Het Nickeriaans Sarnami dat is ontstaan in het district Nickerie en het Sarnami van de rest van Suriname (Paramaribo, Commewijne, Saramacca, district Suriname en Wanica). Beide hebben het Bhojpuri en Avadhi als basis, maar het samengaan van beide talen is door jarenlange isolatie en waarschijnlijk door net een iets andere samenstelling van sprekers van deze beide talen anders geschied. Zo komen in Nickerie meer ontleningen uit het Engelssprekende buurland Guyana voor, terwijl de rest van Suriname kiest voor Sranantongo leenwoorden. Namen van inheemse vissoorten demonstreren dit prachtig. Nickerie kiest voor hansa, congo, huri, koffam, salpis (Eng. salted fish), terwijl de rest van Suriname kiest voor kukuhi, krobiya, pataka, bachav (kwi kwi, krobia, pataka en bakkeljauw. Waarschijnlijk hebben vissoorten en andere dieren die qua uiterlijk overeenkwamen bekende in India ook benoemd met die namen, b.v. sidhari (een klein visje), gohnta (sapakara).

Verder hebben beide vormen verschillen in hun werkwoordsvervoegingen. In het Nickeriaans Sarnami zegt men Ham bhukhan haili(-n) (ik ben hongerig). In de rest van Suriname kan men hiervoor zeggen Ham bhukhan (bhukhail) hai of Ham bhukhan (bhukhail) bati. Typerend voor Nickerie is dat de Bhojpuri (hulp-)werkwoordsvormen bati, bate en ba (ik ben, jij bent, hij/zij is) geheel ontbreken.

 

6. De Sarnami emancipatiebeweging

In Suriname had het Sarnami al een eigen vorm gekregen, maar werd toch niet herkend als identiteitstaal van de Hindostanen, ondanks het feit dat het hun moedertaal was. Deze taal werd eerder laaggewaardeerd  door zijn eigen sprekers. Dit kwam tot uiting in vastgeroeste denigrerende benamingen als aili-gaili (ik kwam-ik ging, vgl. de vroegere denigrerende naam taki-taki  voor het Sranantongo), tutal-boli (gebroken taal), alsook in de aanduiding voor een domme, boerse taal, ganvaru boli, een taal niet geschikt om in hogere functies en op podia te gebruiken. Het meeste prestige genoot het Hindi dat de belangrijkste functies innam. Het was de taal van de priesters, de taal waarin de heilige boeken uitgelegd werden,

de taal die op radio en later op TV gebruikt werd. Het was de taal in de Bombay-films, de taal van  filmliederen, devotionele liederen, de taal van het podium, van politici, kortom een machtstaal.

 

Op de privé-schooltjes was het onderwijs slechts op Hindi en devanagari gericht. We zagen eerder al de activiteiten van de pathshala's en van de Indiase raad voor culturele betrekkingen (ICCR). Het succes van dit onderwijs is marginaal te noemen. Het aantal afvallers was groot waardoor slechts een gering aantal Hindi sprekers werd opgeleverd. Bovendien diende zich in Paramaribo, vanwege de zuigkracht van het Sranantongo via markt en straat en van het Nederlands via het onderwijs, een zoetjesaan groter wordende groep Hindostanen aan die geen Sarnami laat staan Hindi sprak. Zij werden door de overige Hindostanen gezien als mensen die zich van hun achtergrond afwendden. Intussen begon na 1960 de nationalistisch-creoolse groep Wi Eegi Sani steeds luider te roepen om één  volk, één natie en één bestemming. Af en toe klonk ook de extreme roep om één landstaal (het Sranantongo) door, waarbij in Suriname geen plaats was voor de overige groepstalen. Het is de verdienste van J.H. Adhin die hierop krachtig antwoordde met de slogan eenheid in verscheidenheid uit de Vedanta-filosofie, dat dit principe als leidraad voor het multi-etnische Suriname is gaan gelden.

Als leerling van Babu Mahatamsingh sedert 1959 en gedurende 20 jaar direct betrokken bij het Hindi onderwijs in Suriname, ontging mij het geringe succes van dit onderwijs niet. Aan enthousiasme ontbrak het niet bij ons, Hindi-propageerders. Honderden vrijwilligers zetten zich in heel het land in voor het behoud van Hindi en de Hindostaanse cultuur. Een effectief antwoord op de uitdagingen van de Surinaamse situatie en op het geringe succes van de inzet wist men echter niet en zonder enige duidelijke Surinaamse visie werd maar voortgemodderd.

Het inzicht in de Surinaamse taalsituatie drong in 1971 tot mij door tijdens mijn studie Nederlandse taal en letterkunde, met als bijvak indologie (Hindi en Sanskriet) in Leiden. Na bestudering van het beroemde artikel over diglossie van de Amerikaanse taalgeleerde Ferguson (1967), begreep ik dat ons knelpunt lag in de voortdurende en verstikkende wanverhouding in hoge en lage waardering van het Hindi resp. het  Sarnami. Uiteindelijk is deze scheve verhouding dodelijk voor beide talen in de Surinaamse gemeenschap.

 

De taalwetenschap verstrekte mij revolutionaire inzichten: alle talen ter wereld zijn gelijkwaardig; alle talen zijn uniek en hebben een eigen grammatica (geschreven of ongeschreven); alle talen zijn mooi en kunnen esthetisch gebruikt worden (in zang, dichtkunst, proza en toneel); taalkundig gezien is geen taal hoger dan een andere; de benaming dialect is denigrerend (beter is: streektaal); elke standaardtaal verkeerde ooit in een dialectfase; elk dialect kan uitgroeien tot een standaardtaal; taal is niet alleen een communicatiemiddel maar een belangrijke en centrale identiteitsfactor enz.

Ik concludeerde o.a.: Sarnami is geen belemmering voor het leren van het Nederlands; bestendigen van het Hindi (Urdu, Sanskriet) in onze gemeenschap en daarmee de deur open houden naar onze culturele achtergronden kan pas door het uit het slop halen van het Sarnami; hiervoor is onontbeerlijk het ontwikkelen van een gevoel van trots voor deze erfenis van de kantraki's. Waardering van de ander begint bij zelfwaardering.

 

Nu begreep ik waarom in Guyana en Trinidad de Hindostaanse talen zijn doodgegaan. In Suriname en Nederland was het nog niet te laat. De oplossing van ons probleem lag in het optrekken van de waardering van het levende Sarnami en in het gezamenlijk ontwikkelen van Sarnami en Hindi, met overheidssteun.

Deze ideeën besprak ik met mijn vrienden die ook in Leiden studeerden, het eerst met Suresh Chotoe.

Tijdens ontmoetingen met Jit Narain, Bris Mahabir, Naushad Boeddhoe en Sonny Badal werden vaak ook de politieke ontwikkelingen in Suriname besproken.

De onafhankelijkheid  hing in de lucht. Het succes van Wi Eegi Sani met haar streven het Sranantongo tot nationale taal te verheffen inspireerde ons om ons te bezinnen op de invulling die Hindostanen aan hun Surinamer-zijn moesten geven. Daarbij ontkwamen we niet aan het ontwikkelen van een gevoel van nationale trots waarbij we ons lieten inspireren door onze cultuur. Ik introduceerde het begrip emancipatie van het Sarnami. Zo werd het Sarnami als bedreigd Surinaams cultuurbezit ons symbool en de inzet tot emancipatie ervan het werkterrein van velen daarna. Samen richtten we het Sarnami Kollektief Jumpa Rajguru op, genoemd naar de kantraki-verzetsheld die in 1902 op plantage Alliance een werkstaking voor betere behandeling en lonen leidde. Ons initiatief vond grote weerklank onder studenten en andere jongeren. Hierna traden ook tot het kollektief toe: Gharietje Choenni, Alma Mahawatkhan, Raj Ramdas,

Dew Baboeram, Krishna Autar, Kries Bajnath, Ruben Gowricharn, Sitla Bonoo, Chitra Gayadin,

Kumar Gayadin en vele anderen.

 

De successen bleven niet uit. Verschillende leden van Jumpa Rajguru ontplooiden zich tot dichters:

Jit Narain schreef zijn eerste dichtbundel Dal bhat chatni en bracht een langspeelplaat met liedjes in het Sarnami uit. Gharietje Choenni en Chitra Gayadin publiceren regelmatig dichtbundels en allen zijn gewilde voordrachtskunstenaars tijdens Surinaamse activiteiten. Vele welzijnsbladen als Aisa Samachar, Lalla Rookh publiceerden regelmatig artikelen, gedichten, volksverhalen, korte verhalen en spreekwoorden in het Sarnami. Op de radio kon men steeds vaker Sarnami horen en toneelstukken werden naast het Hindi ook in het Sarnami geschreven.

Van mijn hand verscheen het artikel Waarom toch die emancipatie van het Sarnami? (Aisa Samachar 1978), dat als manifest van de Sarnami emancipatiebeweging werd beschouwd.

 

Er ontstond wetenschappelijke belangstelling voor het Sarnami: Kries Bajnath onderzocht de Sarnami literatuur (1978). Er werd taalonderzoek naar de oorsprong van het Sarnami in India in het Bhojpuri en Avadhi gebied in Uttar Pradesh verricht en de universiteit van Leiden ondersteunde de beschrijving van de Sarnami grammatica (Marhé 1985). In De talen van Suriname (Eddy Charry, Geert Koefoed, Pieter Muysken 1983) en in het Surinaams taalwetenschappelijk blad OSO werd ruime aandacht aan het Sarnami en de Sarnami-beweging besteed. Jit Narain wist Dr. Theo Damsteegt, Hindi docent aan de universiteit van Utrecht, warm te krijgen voor het Sarnami en samen publiceerden zij Ká Hál (1987), een leerboek van het Sarnami. Zo werd Utrecht de tweede universiteit waar Sarnami in de picture kwam en zelfs gedoceerd werd. Van de hand van Rabin Baldewsingh verschenen twee romans in het Sarnami.

 

De emancipatie van het Sarnami waaide over naar Suriname en de studentenvereniging Nauyuga begon in 1984 het blad Bhasa, geheel gewijd aan het Sarnami. Suruj Biere startte op eigen initiatief een maanblad in het Sarnami in het devanagari-schrift. Shrinivasi, Soerdjan Parohi en Candani schreven Sarnami gedichten. Ook de Surinaamse overheid toonde belangstelling en riep een Spellingscommissie voor de Surinaamse talen in het leven. J.H. Adhin en Kries Bajnath publiceerden in opdracht een spellingsvoorstel voor het Sarnami. Ook voorstellen voor het Sranantongo en het Surinaams-Javaans zagen als gevolg van het succes van het Sarnami het licht. De Hindi Parishad Suriname, de Academie ter verbreiding van het Hindi, nam onder leiding van Haridew Sahtoe het Sarnami en ook het Surinaams-Javaans in haar vakkenpakket op. De Hindi Parishad Nederland bleef de conservatieve lijn aanhouden. In Suriname pakte het Amerikaanse Summer Institute for Linguistics (SIL) het Sarnami op voor missionaire doeleinden en gaf uiteindelijk een Sarnami vertaling van de Bijbel uit. Voor de bevordering en verbreding van

het Surinaams nationalisme in Suriname en in de Hindostaanse gemeenschap in het bijzonder werd in Paramaribo in 1994 een standbeeld voor baba en mai opgericht. Het idee hiervoor was door mij reeds in 1978 aan Benny Mitrasingh verstrekt. Kortom, het Sarnami kwam volop in de belangstelling.

 

Na 1990 trad er een periode in van minder activiteiten, maar de acceptatie van het Sarnami is wel groter geworden. In Nederland werden OHM-televisie en -radio trendsetter en zij gebruiken nu systematisch Sarnami in hun programma's. In Suriname is het Sarnami vaker op radio en televisie te horen.

Ook in India was intussen, los van de Sarnami beweging, het een en ander aan het veranderen in de waardering van het Bhojpuri. De Bhojpuri Andolan (de Bhojpuri Beweging) streeft naar het opnemen het Bhojpuri, met zijn 150 miljoen sprekers, in de rij van nationale talen van India. In Nepal is het Bhojpuri al onderwijsmedium op de basisschool voor kinderen die deze taal als moedertaal spreken.

De Bhojpuri gemeenschap telt in dat land ongeveer 2 1/2  miljoen sprekers. India begint nu haast te laat het belang van ondersteuning van Bhojpuri en Avadhi in de immigratielanden te beseffen. Tijdens de eerste internationale Bhojpuri conferentie, gehouden in Mauritius in 2000, werden Nederland en Suriname door de voorzitter dr. Vidya Nivas Mishre lof toegezwaaid als de enige landen buiten India waar een taalemancipatiebeweging rondom een van oorsprong Indiase taal van de grond is gekomen.

 

7. Conclusies

In het systeem van contractarbeid valt het internationale geschuif van arbeidskrachten ten behoeve van de West-Europese expansie en het belang van de Nederlandse expansie overzee zonder meer op.

De nakomelingen van de kantraki's dreigen thans slachtoffer te worden van deze historische processen. Gevoelens van eigenwaarde, groepstrots en identiteit zijn nauw verweven met taal. Ondanks een opleving van het Sarnami, dankzij de Sarnami emancipatiebeweging, gaat anno 2003 het proces van taalverlies echter onverminderd voort. Jongeren in Nederland en in en rond Paramaribo beheersen naar schatting voor 70% het Sarnami niet meer actief. Voor velen is het niet meer de moedertaal en het succes van Hindi onderwijs blijft gering.

 

Het zou echter niet redelijk en wellicht voorbarig zijn om te stellen dat het Sarnami gedoemd is te verdwijnen. Geschat wordt dat ondanks taalverlies het Sarnami in Nederland en Suriname samen voor 70 tot 80% nog een springlevende taal is die overheidssteun verdient om te overleven. Ondanks alle goede intenties is dit niet alleen een taak van ouders en goedbedoelende vrijwilligers. Voor de identiteit van de Hindostaanse groep is het Sarnami te belangrijk om zomaar verloren te laten gaan.

 

Voor Nederland betekent die overheidssteun niet het afbouwen van het OALT (Onderwijs in Allochtone Levende Talen) in het regulier onderwijs, maar juist het behoud ervan en uitbreiding van de aandacht die hierbij slechts aan Hindi wordt gegeven met de moedertaal van de Hindostaanse gemeenschap: het Sarnami.

Voor Suriname betekent overheidssteun het in bescherming nemen van de (bedreigde) grote nationale talen door het opnemen van Sranantongo, Sarnami (samen met zijn zustertaal Hindi) en Surinaams-Javaans in het reguliere onderwijs. De vraag: Waarom mogen Surinaamse kinderen op school de vreemde talen Engels, Spaans en Duits leren en niet elkaars talen? is namelijk uiterst legitiem. Deze weg is

de aangewezen methode om te komen tot een evenwichtige natievorming door op verantwoorde wijze wederzijds respect en waardering voor elkaars cultuur te ontwikkelen.

 

Om een juist beeld te krijgen in deze materie en de gevolgen van taalverlies voor de identiteit van alle etnische groepen is dringend behoefte aan gedegen taal- en sociaal-psychologisch onderzoek, waarop beleid dient te worden gebaseerd. Want in deze tijd van het alom zoeken naar de eigen identiteit is het vooral het Sarnami als erfenis van de kantraki's dat de weg openhoudt naar Hindi, Urdu, Sanskriet en

de cultuur die Hindostanen aangeven graag te willen behouden.

  

 

Terug naar 'Herinneringen'

Copyright © 2003 - 2004 . All rights reserved.

Designed & hosted by Galactica's Graphics