Geschiedenis van Nickerie: de slaventijd
door dr. Jozef Siwpersad
Ter gelegenheid van de tweede fundraising van VVN volgt hieronder een gedeelte uit hoofdstuk vier van een uitgebreide studie van dr. Jozef Siwpersad die binnenkort wordt gepubliceerd. Zij draagt in de hoofdtitel de woorden van een in woede ontstoken slavin die in 1847 ontevreden was over de bedorven levensmiddelen (pesie)die wekelijks werden uitgedeeld; deze uithaal wordt gevolgd door de typische uitdrukking van boze meesters als zij lijfstraffen gingen opleggen aan slavinnen.
De
volledige titel van de publikatie luidt:
Vreet ze zelf op! Poeloe joe Pantje!
Gedragspatronen in een slavenmaatschappij.Suriname,19e eeuw.
De studie als geheel heeft als onderwerp het gedrag van de slaaf in zijn
situatie van dwang en terreur. De these is dat dit gedrag zich moet hebben
afgespeeld in een continuüm variërend van de uiterste vormen van verzet tot de
uiterste vormen van serviliteit. En wel als gevolg van de uiteenlopende en vaak
tegengestelde krachten die hun stempel gedrukt hebben op de leef-, werk- en
woonomstandigheden van de slaaf. De studie bestaat uit zes hoofdstukken en
speelt zich af op drie niveau's: respectievelijk twee plantages (Catharina
Sophia en Vossenburg), een district(Nickerie) en de kolonie als geheel.
Hieronder
volgen de inleidende pagina's over het district Nickerie met een sfeertekening
van Nickerie als aanloop naar de kern van het betoog: slavengedrag in een
grensdistrict.
IV
SLAVEN IN EEN GRENSDISTRICT: NICKERIE
1. IMPRESSIES VAN HET MILIEU
In de geschiedschrijving over Suriname heeft men tot nu toe onvoldoende rekening
gehouden met het feit dat de kolonie bestond uit een negental geografische en
administratieve eenheden die in sommige opzichten onderling grote verschillen
vertoonden. Zo was het grensdistrict Nickerie qua historische ontwikkeling en
samenstelling van de bevolking een andere wereld dan Paramaribo en de rest van
de oude kolonie: het lag zeven tot acht dagen reizen van de hoofdstad, maar
slechts vijf uur varen van de Britsguyanese grensprovincie Berbice; het was
betrekkelijk laat ontgonnen en grotendeels met Engels kapitaal in cultuur
gebracht (begin 19e eeuw); het telde slechts een handjevol blanken (86 mannen en
65 vrouwen in 1849) dat veelal luisterde naar on-Hollandse namen als James
Balfour, James Gordon, Joseph Tyndall, Robert Mc Lachlan en A. Dessé; hun
werkvolk bestond dan ook grotendeels uit slaven aangevoerd uit onder meer
Grenada en Berbice; tevens herbergde Nickerie een aantal zogenaamde
"Fortslaven" uit Paramaribo: tamelijk onhandelbare individuen die men
als bannelingen graag zag vertrekken naar deze uithoek van de kolonie.1 Een
identiek beeld kan worden geschetst van het aan Nickerie grenzende district
Coronie.
In 1814 telde Nickerie 6 koffie en 14 katoenplantages en een slavenmacht van
1528 personen. In de loop van de 19e eeuw ging de katoencultuur achteruit maar
nam de suikerproduktie aanzienlijk toe. In 1825 waren er ca. 27 plantages
waaronder enkele suikerplantages met een slavenmacht van 1942 personen.
Omstreeks het midden van de 19e eeuw was het aantal plantages teruggelopen tot 17 met een slavenpopulatie van 1760 personen. 2 Nochtans bevonden zich toen in dit district enkele van de bloeiendste suikergronden van heel Suriname (Waterloo en Nursery). Met minder dan 1/8 van het arbeidspotentieel van Suriname leverden de plantages van Nickerie op den duur ruim 1/5 van de suiker, 2/3 van de rum en 1/10 van de cacao van de hele kolonie. Aan de zeekant lagen de katoenplantages Diamond, Unions, Good Intent, Leadshall, Providence, Sealand, Hope, Torque, Locharber en Rhijnie; aan de linkeroever van de Nickerierivier lagen de plantages Margarethenburg, Waterloo, Nursery, Hazard, Longmay, Plaisance, Paradise, Phoenix, Unie en Krappahoek; aan de rechteroever bevonden zich Botany-Bay, Glenzander, L'Esperance en Standvastigheid. In totaal bedroeg het ingepolderde areaal 7848 akkers. In 1858 telde men in Nickerie 5 suikerplantages, namelijk Waterloo, Nursery, Hazard, Paradise en Hamptoncourt, welke behalve rum en melasse ruim 2 miljoen kg suiker produceerden. Waterloo en Hazard hadden toen reeds vacuümpannen en centrifugalen.
3
De jaarlijkse uitgaven bedroegen omstreeks 1827 in Nickerie 17.000, en de
inkomsten 100.000 gulden. Dit district was dus zeker géén lastpost voor de
koloniale kas. In een lofrede op Nickerie schreef de Nederlandse staatsman
Gijsbert Karel van Hogendorp in de jaren 1820 dat volgens een ooggetuigeverslag
van gouverneur Vaillant, deze bezocht Nickerie in 1820, de slaven op alle
plantages goed gevoed en goed behandeld werden; dat men de gouverneur "een
aantal welvarende Kreolen-kinderen vertoonde waarvan sommige plantaadjen er tot
honderd te voorschijn bragten" en dat de algemene welvaart zo groot was dat
de gouverneur, als door zijn aandoeningen overmand, uitriep: "deze kolonie
moest niet Nikkerie, maar Nieuw Nederland genoemd worden!".4
In Nickerie resideerden enkele van de grootste en rijkste slaveneigenaars van
Suriname. Zo bijvoorbeeld ene James Balfour, eigenaar van de plantages Waterloo
en Plaisance. Hij was in de jaren 1820 tevens eigenaar van de houtgrond Berlijn
in de Para. Hier had een broer van hem als directeur in 1824 uit pure jaloezie
een ongewapende en weerloze slavin, die zich ophield met soldaten van de post
Saron, doodgeschoten. De dader werd hiervoor verbannen maar had de
"onbeschaamdheid zich aan den Souverain in Nederland te adresseren teneinde
gratie of vernietiging van dit vonnis te verkrijgen".5 James Balfours
vermogen werd geschat op het naar 19e eeuwse begrippen formidabele bedrag van
320.000 gulden.
Over James Balfour lezen wij bij Kappler, die hem van nabij gekend heeft, dat
hij "een dier zonderlinge menschen was, die bij eenen onmetelijken rijkdom,
altijd nog meer trachten te verkrijgen"; voorts: "Hoog bejaard en
eigenaar zijnde van drie schoone plantagien met meer dan 700 slaven, leefde deze
man eenzaam, zonder vrouw en kinderen. Eene mulattin, die hij bij eene zijner
slavinnen verwekt had, was zelve insgelijks slavin en nam zijn huishouden
waar".6
Balfour overleed in augustus 1841 op Waterloo. Volgens de uitdrukkelijke wil van
de overledene werd er een groot begrafenismaal aangericht waarbij hij in zijn
doodskist "zelf de hoogste plaats innam en waaraan alle aanzienlijke
personen van het district deelnamen".7 Na de maaltijd, aldus Kappler, werd
het lijk "in een vierkant, met allen mogelijken spoed uit gebakken steen
boven den vlakken grond opgemetseld graf bijgezet, waar de slaven zijn monument
tusschen den molen en het kookhuis bestendig voor oogen hebben".8
Nickerie was tevens de residentie van ene A. Dessá‚á, een rijke creool uit
Santo Domingo en eigenaar van 500 slaven. Zijn vermogen werd geschat op bijkans
het dubbele van dat van Balfour: niet minder dan "zes ton gouds".9 A.
Heckers, vanaf 1890 schoolhoofd in Nickerie, tekende over Dessé enkele
mondelinge overleveringen op.
Hij
schrijft:
"De weelde door Dessé in zijn prachtig gebouw te Nieuw Rotterdam ten toon
gespreid en de levenswijze van deze rijkaard waren in Nickerie spreekwoordelijk.
Ik waag het niet neer te schrijven wat mij is medegedeeld van de rijke
stoffeering van het logeergebouw op Paradijs, een zijner plantages, bij aankomst
van zijn dochter uit Europa. Zijne kinderen bleven niet lang in het genot zijner
rijkdommen. Een reeks van rampen had het verlies van schepen en plantages ten
gevolge. De watersnood bracht er het
zijne bij en ten laatste legde een felle brand.... in korte tijd de kostbare
verzameling van goud, zilver en kristal in asch".10
Naast plantage Waterloo lag plantage Nursery, eigendom van de uit Berbice
afkomstige planter Joseph Tyndall. Kappler geeft in zijn Zes jaren de volgende
beschrijving van deze bloeiendesuikerplantage:
"Bijzonder vriendelijk werd ik [altijd] op de suikerplantage the Nursery
ontvangen, waarom ik nooit verzuimde er aan te leggen. De vrouw des huizes
beschonk mij gedurig met allerlei vruchten, en voor eenige ponden brood, die zij
vervolgens onder de negerkinderen uitdeelde, ontving ik telkens van
haar
een klein vaatje suiker... De plantagie zelve is eene der schoonste hier te
lande en ik geloof het ervoor te mogen houden, dat de groote vruchtbaarheid van
den grond en de goede gezindheid der negers haar tot eene der voordeeligste
maken. Gebouwen, tuinen en negerwoningen zijn doelmatig en
smaakvol
aangelegd".11
Na een hierop volgende beschrijving van de kostbare stoommachine en het gehele
fabriekcomplex met zijn geavanceerde transportvoorzieningen schrijft Kappler:
"... door een ander kanaal is het zeer elegante, in eenen tuin geplaatste
woonhuis van de fabriekgebouwen, gescheiden. Andere kanalen scheiden dit weder
van het dorp der negers, hetwelk uit drie straten bestaat, die met
kokosnoot- en Pomme-de-Cythere-boomen beplant zijn. De woningen der negers zijn
van Pina-palm-hout, met planken beschoten en hecht gebouwd: bij elke hut
bevindt zich ook een tuintje".12
Een bijkans idyllische beschrijving van Kappler, als men voor een moment wil
vergeten dat het hier uiteindelijk toch om een welvaart en schoonheid gaat die
door slavenarbeid in stand werd gehouden.
Het administratief- en militaircentrum van Nickerie was een vlekje aan de
rechteroever en monding van de gelijknamige rivier:Nickeriepunt, een miniscuul
dorpje, voortdurend bedreigd door de zee, doorkruist door twee loodrecht op
elkaar staande straten, verdeeld in enkele tientallen erven, bewoond door enkele
tientallen blanken (ambtenaren, soldaten en burgers), een honderdtal slaven en
enkele Indiaanse families. Over dit plaatsje lezen wij bij Heckers o.m.:
"De vlakke, in zee uitstekende punt aan den rechteroever... door een
zandigen zoom omgeven, draagt den naam "Nickerie Punt". Op deze punt
of kaap werd omstreeks 1820 een dorp aangelegd, de Punt genaamd... Aan het
Noordeinde... stond een klein houten kerkje... Van de particuliere
gebouwen... was dat van den koopman Nicholson het voornaamste. In
dit drie verdiepings hoog gebouw, omgeven door eene breede galerij... vertoefde
de Commissaris-Generaal Van den Bosch, gedurende zijn kort verblijf in
Nickerie in augustus 1828".13
Aardig is ook de volgende impressie van de Punt en omgeving bij Van Heeckeren:
"Uit zee komende, vertoont zich aan de punt een zeer schilderachtig
gezigt. De hier en daar verspreide huizen, waaronder eenige van aanzien,
doen onwillekeurig de gedachte aan eene nieuwe schepping oprijzen, die in deze
weelderige hemelstreek ongetwijfeld moet gelukken. De bloeijende
katoenvelden, die eene vlakke ruimte van eenige uren omtreks innemen, hier
en daar afgebroken door groepen van palm- en kokosbomen, en stuitende van
achteren tegen een zwaar bosch, het welk even als de schaduw van dit landschap
uitmaakt, stellen eene treffende schilderij daar, welke den reizenden
vreemdeling bij zijne aankomst in verrukking brengt. Door deze
katoengronden loopen wegen van veertig voeten breedte, wel aangelegd en in
den besten staat, om eene even aangename als gemakkelijke gemeenschap te
onderhouden. Men waant zich in Holland te zijn, als men dit district
doorrijdt of zijne vrienden en buren gaat bezoeken. In het oude deel der
Kolonie is niets van dezen aard, dat daarmede vergeleken kan worden, te
vinden".14
Copyright © 2003. All rights reserved.
Designed by Galactica's Graphics