HERINNERINGEN AAN NICKERIE - Volkskunstenaars

door Jozef Siwpersad


Dr. Jozef Siwpersad

1944 - 2007

Volkskunstenaars: Tara Boem, Hari, Rahiem, Hanuman en anderen

Iedere ochtend zag je hem op een vast tijdstip voorbijgaan. Wij schrijven midden jaren vijftig van de vorige eeuw. Plaats van handeling: Nieuw Nickerie. Komend van de richting Back Dam - daar ergens moet hij gewoond hebben bij een tempeltje aan het einde van de West Kanaalstraat - liep hij deze straat af tot de Achterstraat. Hier aangekomen, sloeg hij links of rechtsaf naar een voor mij onbekende bestemming. Hij was een zwijgzame, statige oude man, lang en mager, met een sneeuwwitte baard, gehuld in dhoti, kurta en een pagri. Hij moet een sadhu zijn geweest, een zestiger, die na een vroege morgenstond en zijn dagelijkse puja, zich op weg begaf naar vrienden of kennissen. Waarschijnlijk om een praatje te maken en herinneringen op te halen aan India: “muluk” in de tedere benaming van hun geliefde land van herkomst. Want te oordelen naar zijn uiterlijk moet hij in India zijn geboren. Mijn Creoolse vriend Dennis (zie het verhaal “Knippa’s”) en ik vonden als straatjochies zijn verschijning nogal grappig en noemden hem een beetje oneerbiedig en zo maar Tara Boem. Het geven van bijnamen was in Nickerie een gewoonte waarmee ook kinderen behept waren.

De verschijning van de toch eerbiedwaardige Tara Boem werd gecomplementeerd door een snaarinstrument dat hij steevast met zich meedroeg. Waarschijnlijk ging het hier om een zelfgemaakte eensnarig instrument, de ektara. Daarmee begeleidde hij zich, tot vermaak van zijn gastheren, bij het zingen van geestelijke liederen, bhajans , en, wie weet, ook amoureuze liederen gewijd aan het leven op de plantages. Dit liefdesleven moet een populair gespreksthema zijn geweest van de oude contractanten. Naar westers taalgebruik kunnen wij hem dan ook een troubadour noemen. Hij was daarmee een van de weinige volkskunstenaars in Nickerie die de uit hun Indiase geboortestreek meegebrachte zang- en danstraditie in stand hielden en de culturele fakkel brandend hielden voor de volgende generaties.

Minder reislustig maar vergelijkbaar met Tara Boem was de oude Rahiem uit de Corantijnpolder. Rahiem was in Nickerie waarschijnlijk de enige bezitter en bespeler van de Hindostaanse viool, de sarangi. Naar verluidt was hij zelf de vervaardiger van zijn exemplaar. Hij was een ingetogen, half blinde, kromlopende maar kranige en in afzondering levende grijsaard met een opvallend lichte kleur. Zijn honkvastheid had waarschijnlijk ook veel te maken met de mango-, kashu- en guyavebomen op zijn erf . Die moesten continu worden bewaakt tegen de lange vingers van de jeugd uit de omgeving. De bewaking moet effectief zijn geweest, ook al vanwege het alziende oog van zijn donkergekleurde vrouw aan wie niets in de omgeving van haar erf ontging. Ik kan mij niet herinneren dat ik ooit een vrucht van haar bomen heb kunnen bemachtigen. Stond je op straat even stil ter hoogte van de vruchtbomen of keek je al te begerig naar de vruchten aan haar bomen, dan kon zij uit het niets te voorschijn komen en potentiële stropers verjagen met de nodige krachttermen en verwensingen. Die vruchten waren voor haar en haar man dan ook een belangrijke bron van inkomsten. Volgens een kleinzoon is de viooltraditie van Rahiem op een voortijdige en abrupte manier beëindigd: Rahiems vrouw werd op een kwade dag boos op de in zijn spel en zang verzonken oude Rahiem, zij griste het instrument uit zijn handen, sloeg het aan gruzelementen en gooide de stukken in de “salena”, het afvoerkanaal dat hun erf scheidde van de straat en dat tevens als riool diende. Kennelijk was Rahiem die dag vergeten dat er ook gewerkt moest worden.

Bekender dan deze figuren waren de gebroeders Hari en Hanuman, Nickeriaanse meesters van de birha en de ahirwa ke nách. De een bespeelde, geďnspireerd door een weinig alcohol en de aandacht van de omstanders, met stokken een tweedelige trommel. De andere zong, ook enigszins beneveld, staand en met een hand aan een oor, de birha’s. De zang werd telkens onderbroken door een intermezzo op de trommel en een paar danspasjes waarbij de luid klinkende enkelbelletjes het ritme accentueerden. In de geďmproviseerde birha’s werd het leven van alledag gehekeld of bejubeld. In die artistiek barre tijden waren de in Indiase boerenkostuums gehulde Hari en Hanuman twee van de weinige volksentertainers die voor een paar centen konden worden ingehuurd tijdens huwelijksfeesten, de jaarlijkse kermis en andere openbare manifestaties. Niet tijdens verjaardagspartijen, want die werden toen nauwelijks gevierd, ook al vanwege het feit dat de meeste Nickerianen van een halve eeuw geleden niet eens wisten wanneer precies zij geboren waren. Leeftijden werden bij benadering aangegeven: je was dertig, veertig of vijftig jaar of iets daartussen in. Mijn eigen twintigste verjaardag realiseerde ik mij pas weken later. Hari en Hanuman deden iets dat in de verte lijkt op wat de rappers van nu doen: improviserend en op een puntige en geestige manier personen en gebeurtenissen om je heen beschrijven of op de korrel nemen. Een klein monumentje van dit duo op de plaats waar zij geboren zijn, lijkt mij voor deze estafettelopers en fakkeldragers van de nog steeds populaire birha- en ahirwatraditie geen onaardige gedachte. Wie neemt in Nickerie het voortouw?

Tijdgenoten van ektara-meester Tara Boem, sarangi-meester Rahiem en de meesters van de birha en ahirwa ke nách Hari en Hanuman, waren ook de gebroeders Bhailal en Dadien. Bhailal, de zanger en Dadien de dholakmaster, waren in Nickerie twee vermaarde vertolkers van de Baithak Gana muziek. Zij genoten zelfs enige bekendheid in Paramaribo en de regio (Guyana en Trinidad). Dadien kon, gezeten op de vloer zijn van huis op neuten, urenlang oefenen en de buurt laten meegenieten van zijn geraffineerde spel op de dholak . Burengerucht was in die tijd een onbekend begrip. Naar deze beide broers is de Bhailal-Dadien Award genoemd die jaarlijks door de stichting Vrienden van Nickerie wordt uitgereikt aan verdienstelijke personen op uiteenlopende terreinen.

Deze personen zijn de weinige Nickeriaanse entertainers die ik mij kan herinneren uit mijn jeugd. Zij worden hier gememoreerd als aansporing voor onderzoek en beschrijving van de Nickeriaanse volkscultuur, niet alleen van de Hindostanen, maar ook van de andere bevolkingsgroepen.

De verdiensten van de genoemde Nickeriaanse volkskunstenaars zijn te vergelijken met die van de in Paramaribo en omstreken opererende persoon van de nu nog legendarische Baba Pori, waarschijnlijk de beste en zo te zien de laatste sarangi speler uit vergane tijden. Over Pori worden nog steeds smakelijke verhalen verteld: immer scherp en alert, kon hij je over de hekel halen zonder dat je het door had, hij kon schuin en grof zijn, je naar je “moer sturen”, de boel uitschelden en toch toch een glimlach aan je ontlokken. Naar de verwoed op zijn sarangi spelende Pori werd er dan ook altijd met grote belangstelling geluisterd. Zijn teksten waren doorspekt met kwinkslagen en hadden altijd een grappige clou die de in spanning luisterende omstanders altijd met een luid gelach en applaus pleegden te belonen.

Ook Pori was dus op zijn manier een rapper. Het zou mooi zijn als moderne Hindostaanse rappers een kijkje wilden nemen in de volkskeuken van Pori en Hari en Hanuman. Daarvoor is wel enig onderzoek van geschreven bronnen en toepassing van de methode van oral history vereist waarbij mensen worden bevraagd en geďnterviewd die deze figuren hebben gekend en meegemaakt. Op deze manier zouden Hindostaanse jongeren een soort rap kunnen ontwikkelen die aansluit bij hun eigen historische tradities. Een mooiere voortzetting, ook in Nederland, van een authentiek Hindostaanse tradititie, is nauwelijks denkbaar.

Met dank aan drs. Moti Marhé

Terug naar 'Herinneringen'

Copyright © 2003 - 2008 . All rights reserved.

Designed & hosted by Galactica's Graphics